- - - - -

Van werkmanshemd naar witte boord

DE SUCCESVOLLE IDEALEN VAN VOOROORLOGS AMSTERDAMS BETONDORP

 

Je rookte niet, je dronk niet, keek niet naar de buurvrouw. Je luisterde naar opera, hing een verantwoorde plaat aan de muur en je las boeken. En natuurlijk stemde je 'rood'. De Amsterdamse arbeider die zijn kinderen grootbracht in het tuindorp-Watergraafsmeer, ofwel Betondorp, was van een bijzonder slag. En zijn hoogopgeleide, witgeboorde kinderen zijn dat ook. Betondorpkinderen: 'Het is moeilijk, maar het moet.'

 

door ALEID TRUIJENS

In 1972 schreef Gerard Reve zijn kunstbroeder Simon Carmiggelt een in-treurige brief over zijn jongenstijd. 'In het Tuindorp Watergraafsmeer, het zogeheten Betondorp ("Concrete Village" in internationale leedvertalingen) bestond een mondharmonicaclub voor jongens, waar ik natuurlijk niet bij was. Op zomeravonden marcheerde die club wel eens, in uniformen van flanelachtige, keurig geperste sneeuwwitte katoen, met riemen en lange broeken, musicerend door het dorp. Sommige jongens bespeelden met de mond zulk een klein orgel van massaal verdriet, dat reeds oorlog en konsentraatsiekamp en van alles aankondigde, zonder dat ze het zelf vasthielden, want het zat bevestigd aan een muziekstandaard, die op de rug vast zat van de voorgaande jongen. (...) Het orkest liet in de straten een onzichtbaar spoor achter van ontroostbare droefheid, dat uren bleef hangen.'

Het is een van de sporen van droefheid die zijn jeugd in een Amsterdamse nieuwbouwwijk voor arbeiders, gebouwd in de jaren twintig, in zijn oeuvre heeft achtergelaten. Zonder Betondorp had Reves werk wellicht in een andere toonaard geklonken, en het is zelfs de vraag of hij zich ooit had bekeerd tot het Ware Geloof als hij niet was opgegroeid in de glazen kas, waarin de Amsterdamse SDAP-wethoudcr Wibaut en de directeur van de Woningdienst Keppler de zaden van hun geloof in een arbeidersutopie wilden laten ontkiemen.



Het tuindorp dat tussen 1923 en 1928 ten oosten van Amsterdam werd gebouwd, vrij naar een concept van de Engelsman Ebenezer Howard, moest 'licht, lucht en ruimte' bieden aan gezinnen die opeengepakt zaten in kleine, vochtige stadswoninkjes, broeinesten voor infecties, drankzucht en slechte zeden. Door te bouwen met prefab betonnen 'dozen' bleven de materiaalkosten beperkt en konden ongeschoolde arbeiders worden ingezet. Aan de negenhonderd betonnen woningen werden er nog duizend van baksteen toegevoegd. Zo verrees, ingeklemd tussen de Middenweg, de Oosterbegraafplaats en de stadsgrens met Diemen, een 'villawijk voor de arbeider': de eerste triomf van de sociale woningbouw in Amsterdam.

Anders dan de tuindorpen in Den Haag en Rotterdam die in dezelfde tijd ontstonden en het tuindorp-Oostzaan in Amsterdam-Noord, dat havenarbeiders moest huisvesten, was Betondorp niet gelieerd aan een industrie. Wie er kwam te wonen, moest vaak uren lopen of fietsen naar het werk in de stad. Maar dat hadden de Betondorpers ervoor over. Zij waren andere arbeiders. Niet alleen stemden zij bijna allemaal op de SDAP of de communisten, wat hen bond was ook het geloof in de Nieuwe Mens en een klassenloze maatschappij waarin kennis, geluk en goederen aan geen enkel mensenkind onthouden werden.

Gerard Reve heeft dat betonnen Utopia met huiveringwekkende scherpte beschreven. De liefdeloze zoetsappigheid in het gezin van Werther Nieland, wiens vader leraar Esperanto was; de jeugdkampen met buurtkinderen in Oud en Eenzaam; en in Moeder en Zoon het bezoekje van de bijna-katholieke schrijver aan het dorp, waarbij een schrijnend gemis uit zijn jeugd opgloeit - nooit was er een kerstfeest met lichtjes, zelfs geen kerstboom! Wie kan het een kind aandoen.

De blankhouten functionele meubeltjes, de Slavische klederdrachtpoppen, de goedgekeurde volkskunst, de 'geslachtsloze ornamentiek' van stadsbeeldhouwer Hildo Krop, de frisse straatjes en groene pleintjes, over dit alles hing volgens Reve een sfeer van 'onpeilbare weemoed', die maar tot één conclusie kon leiden: 'Die hier opgroeit, laat elke hoop varen.'

 

HEILIG MOETEN

Maar hoop was nu juist het onstoffelijke goed waaruit heel het dorp was opgetrokken. Betondorp was niet alleen een writer's goldmine: de kinderen van de pioniers die de eerste woningen betrokken, wachtte in veel gevallen een goudgerande toekomst. De wijk liet relatief meer talent opbloeien, op allerlei gebied, dan enige andere volkswijk. Niet alleen Gerard en zijn geleerde broer Karel van het Reve groeiden er op, ook de schrijver Nescio woonde er een groot deel van zijn leven, oudhoofdredacteur van NRC/Handelsblad Wout Woltz, oud-directeur van De Bijenkorf Jack Bons, fotograaf Ed van der Elsken, tekenaar Wim Bijmoer, schilder Leo Schatz. Het dorp bracht acht hoogleraren voort, allen voor de oorlog geboren, onder wie de celbioloog Daems, de orthopedagoog Van der Ploeg, de juristen Koopmans en Löwensteyn, en de historicus Van Tijn.

Deze ongekende maatschappelijke stijging van een groep arbeiderskinderen uit één wijk, frappeerde de Amsterdamse historisch pedagoog Jeroen Knigge. Hij raakte geïntrigeerd door de samenstelling van deze sociale kweekvijver en was benieuwd welke invloeden van de gebouwde en immateriële omgeving er precies werkzaam waren. Binnenkort voltooit hij zijn onderzoek, dat wordt gepubliceerd onder de titel Tussen ideaal en werkelijkheid. Opgroeien in de Amsterdamse tuindorpen. De oorspronkelijke vooroorlogse bewoners van Betondorp zijn vrijwel allemaal dood. Knigge interviewde hun kinderen, de bovengenoemde en andere bewoners en ex-bewoners. Er deden 535 Betondorpkinderen aan zijn onderzoek mee; met tachtig van hen sprak hij uitvoerig.

Jeroen Knigge

'Onderwijs was de hefboom om hogerop te komen,' zegt Knigge. 'Dat is onderwijs natuurlijk altijd, maar het bijzondere van deze wijk is dat het onderwijs dat ook voor elkaar kreeg. In bijna alle gezinnen van mijn geïnterviewden werd daarop gehamerd. In een van de zes scholen in Betondorp hing een spreuk aan de muur: "Het is moeilijk, maar het moet." Er hing een sfeer van heilig moeten, waar geen ontkomen aan was. "Blijf uit die overall, jongen," kregen veel kinderen te horen.'

Vrijwel alle kinderen gingen na de lagere school naar de middelbare school. Van hen behaalde 24 procent een diploma ulo of ambachtsschool, 75 procent een hoger diploma (hbs, gymnasium of middelbaar beroepsonderwijs). Ook de meisjes deden het goed op school. De meesten bleven na hun huwelijk werken, vaak als onderwijzeres of verpleegster.

Hun moeders werkten meestal niet. Knigge: 'Typerend voor Betondorp was dat vrouwen thuis konden blijven om zich te wijden aan de kinderen en een propere huishouding. Ook voor moeders was scholing van enorm belang.

Zij volgden cursussen over opvoeding en politiek, vaak georganiseerd door de SDAP, bezochten lezingen en lazen vormende lectuur. Verheffing was voor hen een doel op zichzelf. Maar voor hun kinderen moest het ook ergens toe leiden.'

 

PROFESSOR

Knigge vergeleek de populatie van Betondorp met die van het tuindorp-Oostzaan. Hoewel de bevolking van Betondorp iets beter geschoold was en iets meer verdiende - veel arbeiders werkten bij Werkspoor of in de diamantindustrie, en er woonde ook een handjevol lagere ambtenaren - is daaraan het verschil in maatschappelijk succes van de kinderen niet toe te schrijven. 'Iemand vertelde mij dat tuindorp-Oostzaan ook een hoogleraar had voortgebracht. Bij navraag bleek dat een doctor te zijn die aan de universiteit werkte, in de buurt bekend als "de professor". Zoiets is typerend. Tuindorp-Oostzaan, ook een "rood dorp", had die cultuur van verheffing minder. De moeders werkten er vaak wel, als wasvrouw of in de fabriek. Het opleidingsniveau van de kinderen is er zeer laag: de jongens gingen naar het beroepsonderwijs, de meeste meisjes volgden geen vervolgonderwijs.'

De bevolking van Betondorp selecteerde zichzelf, zegt Kniggge. De Amsterdamse Woningdienst wierf bewoners met de 'licht- en luchtgedachte', en ziftte niet op politieke kleur. 'Maar Betondorp trok vanzelf een "bewust" slag mensen. De huren waren hoger dan in de stad, dus je moest er iets voor over hebben. Wie er niet hoorde, of het er te saai of te braaf vond, vertrok na een paar jaar vanzelf. Als er een woning vrijkwam, tipten Ans en Jan van de partij Truus en Piet van de partij. Zo werd de bevolking steeds homogener en de normen strakker.'

Een voordeel van het strakke kader waar binnen geleefd werd, zegt Knigge, was dat niemand zelf hoefde na te denken en te kiezen. 'Dat geeft rust. En trots. Zij hadden het hoog in de bol, de Betondorpers, en dat droegen ze uit. "Wij wisten hoe de toekomst eruit zou zien", zei een van mijn geinterviewden. Op die gelukzalige toekomst werd vast een voorschot genomen.

Hoe de ideale arbeider diende te leven, was eenduidig, vertelt Knigge. Je las Het Volk, je verzekerde je bij De Centrale. Je had niet meer dan twee kinderen. Op 1 mei danste je met de hele buurt rond de meiboom. Operette was taboe, dat hoorde thuis in de Jordaan, je moest opera leren waarderen. Kunst kon niemand zich veroorloven, maar het was beter om een reproduktie van Picasso op te hangen dan een echt geschilderd zigeunermeisje. De inrichting diende sober en doelmatig te zijn, en werd vaak aangeschaft bij de vader van Ed van der Elsken, die meubelmaker was. Arbeiders liepen in hemdsmouwen, oké, maar de bewuste arbeider liep in een gekleurd hemd, ter onderscheiding. Vrouwen waren wars van opsmuk. Je rookte niet, je dronk niet, en je keek niet naar de buurvrouw. Het enige café werd na een paar jaar gesloten wegens gebrek aan klandizie. Knigge: 'Van enige frivoliteit was geen sprake. Maar daar stond tegenover dat je je kinderen een ideale omgeving bood.'

 

BOTANISEERTROMMEL

De gemeente vervolmaakte die ideale omgeving door optimale randvoorwaarden te scheppen. Op de Brink, het centrale plein, kwamen een bibliotheek en een cultureel centrum. Knigge: 'De gemeente stuurde haar beste onderwijzers naar Betondorp. Jonge idealisten, opgeleid in de tradities van wat later de reformpedagogiek zou heten, en het aanschouwelijk leren. Met de botaniseertrommel naar de gemeentekwekerij Frankendael, waar je respect werd bijgebracht voor al wat groeit en bloeit. Hoogtepunten voor de jeugd waren de leerzame uitjes van de AJC, de Arbeiders Jeugd Centrale. Op straat spelen mocht, als je maar geen rottigheid uithaalde. Dan wist je moeder het al voor je thuis was.'



Gevoetbald werd er mondjesmaat. Dat Betondorp nu wordt geassocieerd met het pal ernaast gelegen Ajax, is volgens Knigge een historische misvatting, gevoed door het feit dat Johan Cruijff er na de oorlog opgroeide, evenals voor de oorlog Ajax-trainer Bobby Haarms. 'Dat Cruijff er op straat leerde voetballen, is eerder ondanks dan dank zij de Betondorp- ideologie. Bij een club voetballen deed je niet, dat was iets voor rijkeluiszoontjes. En zeker niet bij Ajax; als je al voetbalde ging je naar de eigen club, T.W.M.. Straatvoetbal was weer te volks, iets voor de achterbuurt. Bovendien liepen de keurige perkjes dan gevaar.'

Schipperen tussen het gedrag van de gehate elite en dat van de volkse, van cultuur verstoken arbeider was kenmerkend voor Betondorp, zegt Knigge. 'Er zat iets ambivalents in dat streven naar verheffing. Enerzijds was er natuurlijk niets mis met arbeider-zijn. Beter met eerlijke arbeid aan de kost komen dan door kapitalistische uitbuiting. Maar in hun distinctiedrang imiteerden deze arbeiders het leven van de bourgeoisie volmaakt: maandag wasdag, kinderen na school een kopje thee, en dan hup, aan het huiswerk, naar muziekles of de tekenclub. Hun leven vormde een getrouwe kopie van dat van de gezeten burger in "echte" dorpen. Hun burgerlijke opvoeding maakte dat hun kinderen gezeten burgers werden, en vaak van het geloof afvielen.'

Het is opvallend, zegt Knigge, met hoe veel warmte de kinderen uit Betondorp aan hun jeugd terugdenken. Verhalen met de in slag van Reves 'onpeilbare weemoed' kreeg hij niet te horen. Toch kan hij zich Reves benauwenis goed indenken. 'Een beetje sektarisch was het er wel. En, leven in afwachting van een utopie is ook gevaarlijk. De desillusie is groot als die toekomst uitblijft.' In 1937 was bij de parlementsverkiezingen het aantal NSB-stemmers in de wijk vrij hoog, vier procent (150 stemmen); in 1939, bij de gemeenteraadsverkiezingen zes procent (223 stemmen). Kinderen van 'foute' Betondorpers vertelden Knigge dat angst het motief van hun ouders was: 'Het spook van de economische neergang verwoestte hun idealen. Bij de nationaal-socialisten dachten ze iets van hun oude streven te herkennen.'

De oorlog was voor de idealisten de doodklap. Zij zagen de tanks bij het Onderlangs, de stadsgrens, binnenrollen en hun gedroomde toekomst viel in duigen. Sommige bewoners gingen in het verzet en men hielp elkaar met voedsel de moeilijke tijden door. Maar de grote-familie gedachte ging niet zo ver, dat iedere familie beschermd werd. Knigge: 'Er woonden veel joodse gezinnen in Betondorp, vooral in de Veeteeltstraat. Na de oorlog stonden al die huizen leeg.'

 

GRIJZE DORP

Nog altijd is Betondorp een beetje anders. De straatjes liggen er proper bij, de in 1987 gerenoveerde woningen schitteren in de zon, het bibliotheekgebouw (gerestaureerd door Onno Greiner, zoon van de oorspronkelijke architect) is van een bijna exotische schoonheid. Grijze hoofden schuiven gordijntjes opzij en noteren dat er een onbekende door de straat fietst. Bij de apotheek, die hier 'medicijnpost' heet, is het druk. Het rode dorp is het grijze dorp geworden, en het enkele kind dat op straat speelt is Nederlands, niet Turks of Marokkaans zoals in het oudere deel van Amsterdam-Oost.

Maar zo heel erg anders is Betondorp nu niet meer. Voor de prachtige bibliotheek dreigt sluiting, want er worden haast geen boeken meer uitgeleend. Op het bord waarop de 'stadswandeling tuindorp-Watergreafsmeer' staat aangegeven is met grote verfstreken 'ALE JODE DODE' gekalkt. Bij de parlementsverkiezingen in 1994 stemde bijna twintig procent van de Betondorpers extreemrechts, het op een na hoogste percentage van alle Amsterdamse wijken, hoger dan in de buurten waar, in tegenstelling tot Betondorp, veel allochtonen wonen.

'De oude socialisten zouden zich in hun graf omdraaien,' denkt Knigge. 'Toch moet je vrezen dat de multiculturele samenleving niet past in de Betondorp-ideologie, en nooit gepast zou hebben. De tijd heeft de idealen van weleer ingehaald. Betondorp is een uniek sociaal en pedagogisch experiment geweest, maar het komt nooit meer terug. Hier niet.'

 © ELSEVIER, 8-6-1996

 

BETONDORP

Onlangs zag ik het artikel over Betondorp en zijn vroegere bewoners (Elsevier, 8 juni). Aangezien ik tot deze categorie behoor, was ik zeer geïnteresseerd. Wat was ik teleurgesteld. Op een neerbuigende manier wordt een sfeer geschapen van een kneuterig, saai volkje in een afgesloten stukje Amsterdam.

Het begint al met een uitspraak van Gerard Reve (met hem en zijn broer zat ik op school) waarin hij een zeer negatieve schets geeft van het leven in Betondorp. Mocht men hieruit de conclusie trekken dat dit op waarheid berust, dan is deze fout. In aanmerking moet worden genomen dat hij zich in zijn jeugd niet erg gelukkig schijnt te hebben gevoeld. Ik heb hem jaren geleden, naar aanleiding van een tv-interview waarin hij zeer negatief over Betondorp sprak, een brief geschreven waarin ik hem vertelde er een totaal tegenovergestelde en positieve zienswijze op na te houden. Tot mijn verrassing ontving ik een brief terug, waarin hij schreef dat 'stadsbeeld en jeugdervaringen nu eenmaal onverbrekelijk met elkaar zijn verbonden'.

In het artikel wordt steeds gesproken over kinderen van arbeiders die rood stemden naar opera luisterden en op 1 mei rond de meiboom dansten. Mijn vader was procuratiehouder van een zeer groot bedrijf in Amsterdam; hij stemde bij mijn weten niet rood; hij gaf les in Esperanto, en hij luisterde naar het Concertgebouworkest. In onze straat woonden onder andere een onderwijzer en een vertegenwoordiger in medische artikelen. In het dorp vonden vele activiteiten plaats. Zo was ik lid van d speeltuinvereniging en van een kinderkoor. Conclusie: niets en niemand kan mij mijn gelukkig jeugd in Betondorp afnemen.

E. Jaspers-van Randtwijk

© ELSEVIER, 13-7-1996